We zitten aan tafel en eten allebei een mandarijn. Het gesprek komt op Pippi Langkous. Op twee boeven die bang zijn voor meneer Nilsson – Pippi’s aapje – en die besluiten dat het veiliger is om ’s nachts terugkomen om bij Pippi in te breken. Maar bij Pippi kun je beter helemaal niet inbreken. Pippi gooit één van de twee boeven hopla op de kast. Bonkje zou nóóóóit inbreken bij Pippi. Want Pippi is heel sterk. Maar Pippi gaat niet naar school. Bonkje wel. Bonkje zit al in groep 2.
“Ik vind Pippi de allerdomste op de wereld”, zegt Bonkje.
“Hoezo?” vraag ik.
“Omdat ze niet kan rekenen en niet kan schrijven. En omdat ze denkt dat ze een aapje mee mag nemen naar het kinderhuis. En een paard.”
“Mag dat niet?”
“Nee, dat mag toch helemaal niet!”
“Maar mama kan ook niet zo goed rekenen. Vind je mama dan ook de allerdomste van de hele wereld?”
“Nee, want jij kan wél schrijven! En ik kan je best wel leren rekenen hoor, want ik weet al heel goed hoe dat moet.”
Bonkje steekt één voor één vier vingers van haar ene en dan vier vingers van haar andere handje omhoog.
“Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht. Kijk, vier plus vier is acht!”
“Ja, ik zie het.”
Dan steekt ze van beide handjes drie vingers in de lucht.
Ze kijkt me verwachtingsvol aan en vraagt: “En drie plus drie is?”
Als ik niet meteen iets zeg, verklapt ze me fluisterend het antwoord: “Vijf!”
“Drie plus drie is vijf? Volgens mij klopt dat niet helemaal” zeg ik.
Bonkje telt het na op haar vingers.
“O nee, drie plus drie is zés!”
Leuk he, die tafelgesprekken?