In een plaatselijk blaadje werd de buurt waarin wij wonen een aantal weken geleden wel heel idyllisch afgeschilderd. Toegegeven, ik vind het een leuke buurt en ik woon er graag, maar enige nuancering was in het verslag wel op zijn plaats geweest.
Overal waar je kijkt, zie je kleurrijke tuinen en bloemperken, grasvelden en bomen. (…) Fluitende vogeltjes, een zacht briesje (…), je staat midden in de natuur.
Ja, er is inderdaad veel groen, maar de auteur van het stukje heeft blijkbaar over het hoofd gezien dat lang niet alle tuinen even kleurrijk zijn. Of hij moet voor het gemak de verschillend gekleurde auto’s op de doorgaans met grijze tegels aangelegde tuinparkeerplaatsen ook hebben meegerekend.
En dan de mensen die hij heeft gesproken. Om de een of andere reden heb ik de indruk dat hij ze niet steeksproefgewijs heeft geselecteerd.
Een oudere bewoner ziet deze verjonging van de buurt wel zitten: “We kijken uit op de speelweide voor de kinderen. Daar is altijd wat te beleven.”
Ik vraag me af of hij net zo’n lyrisch stukje zou hebben geschreven als hij afgelopen zaterdag naast mij had gelopen.
Gehuld in een regenjas (niks fluitende vogeltjes) en gewapend met drie verschillende kleuren crèpepapier, een schaar, touw, plakband en in plastic hoesjes gestoken opdrachtkaartjes loop ik door de buurt. Af en toe blijf ik ergens staan om een strookje crèpepapier om een lantaarnpaal of tak te binden. Soms moet ik meerdere pogingen doen voor het lukt, want nat geworden crèpepapier scheurt erg makkelijk.
De struik naast een leuk groen grasveldje temidden van een aantal gelijkvloerse woningen voor oudere bewoners, lijkt me wel een geschikte plek om één van de opdrachtkaartjes te hangen. Op het grasveldje kan dan mooi een spelletje worden gedaan. Net als ik de opdracht wil ophangen, komt er een oudere man op zijn fiets uit een schuurtje.
“Wat mot dat hier! Het is hier geen vuilnisbelt!”
Enigszins verbijsterd kijk ik de man aan.
“Het is een speurtocht, meneer, en…”
“Niks mee te maken, haal die rotzooi weg! Ik hou je in de gaten!”
“Meneer, het is voor een kinderfeestje en we halen alles weer weg als we er langs lopen” – probeer ik nog een keer.
“Laat die kinderen lekker bij hun eige voor de deur gaan speure, waar ze thuishoren!”
“Meneer, u woont niet alleen in deze buurt, wij…”
– de man is intussen naar de struik toegekomen waar ik net een strookje papier in heb gehangen en rukt het er woedend uit.
“Ik vind het erg jammer dat u zo reageert meneer, we ruimen het heus weer op.”
“Er wordt hier geen rotzooi gemaakt! Ik hou je in de gaten!” brult de man weer.
Zou de man nog steeds verbolgen zijn over het feit dat zíjn mening over de buurt niet is gevraagd voor het roze-brillen-stukje? Ik weet het niet. Wat ik wel besef is dat deze man niet voor rede vatbaar is en dat ik beter eieren voor mijn geld kan kiezen. Ik acht hem in staat tot het wegrukken van álle lintjes langs de route die ik tot nu toe heb uitgestippeld en aangezien ik misschien iets te laat met het uitzetten begonnen ben, wil ik dat liever voorkomen.
“Weet u wat, u woont hier? (ik gebaar naar de dichtsbijzijnde woningen) – dan zal ik de route hier niet langs laten lopen”.
Ik wacht het antwoord van de man niet eens meer af en keer terug op mijn pad. Onderweg haal ik laatste strookjes die ik had opgehangen weer uit de struiken en van de lantaarnpalen. Aan de overkant van de straat kijk ik nog eens om – gelukkig, de man is me niet achterna gekomen.
De rest van de route kan ik tot mijn opluchting zonder verdere aanvaringen en met een grote boog rondom de gevaren-slash-bejaardenzone (met excuus aan alle kindvriendelijke bejaarden) uitzetten.
Misschien waren de potentiële boze mannen in de rest van de buurt zo trots op het idyllische stukje, dat ze zich voorgenomen hebben om het sprookje vooral niet te verstoren – zélfs niet als ze een paar uur tegen gekleurde crèpepapiertjes aan moeten kijken.