Bloem doet mee aan het schoolvoetbaltoernooi.
Manlief is meegegaan naar de ’training’, waar de een na de ander – Bloem gelukkig niet – in tranen uitbarstte en iedereen in een kluitje achter de bal aanrende. Niemand leek te beseffen dat dat misschien niet zo handig was en de keepers (ze wisselden elkaar af) snapten ook niet dat je met de bal in handen beter niet over je eigen doellijn kon stappen.
Manlief sprak zijn bewondering uit voor de vader die zich had opgeworpen als coach en was verder vooral tevreden dat hij zich nergens mee had bemoeid.
Het is woensdagochtend. Vanmiddag is het zover: ze moeten spelen tegen twee teams van andere scholen. Bloem verheugt zich er enorm op. Terwijl ik haar haar vlecht, heeft ze het er met manlief over. Die kan er vanmiddag niet bij zijn. Ik vang iets op over vrij staan, een beetje opzij zodat je beide kanten op kan kijken, je de bal kan zien en je tegenspeler niet uit je rug kan weglopen. ‘Kijk, als de bal hier is – en jij staat daar…’
Bloem luistert met een ernstig gezicht en knikt. De theorie lijkt in ieder geval te zijn geland.
Ik zeg niets, maar van binnen moet ik heel hard lachen.